102 – Het Witte Paard
In de jaren vijftig heeft Jac. Maris zich herhaaldelijk laten inspireren door de apocalyptische visioenen van Johannes, onder andere in de grote muurreliëfs van het Monumentum mortuorum uit 1949—1952 van het dominicaner studiehuis Albertinum in Nijmegen en in de Sint Michaëlskerk te Herten.
Ons museum heeft met dit werk dat, op grond van de stijl tweede helft jaren vijftig is te dateren een voorbeeld van deze apocalyptische thematiek.
Het witte paard wordt twee keer genoemd in de Apocalyps, het laatste boek uit de Bijbel waarin Johannes, in ballingschap op het Griekse eiland Patmos, in een visioen het einde der tijden beschrijft.
In hoofdstuk 6 heeft de anonieme ruiter die het witte paard berijdt een boog en hem wordt een kroon gegeven.
Hij reed weg, zegevierend en om zege te behalen.
Waarschijnlijk bedoelt Johannes met deze ruiter een soort onheilsfiguur.
In hoofdstuk 19 wordt de ruiter op het witte paard Pistos kai Alèthinos (Getrouw en Waarachtig) genoemd.
Hij voert oorlog op rechtvaardige wijze.
Zijn ogen vlammen als vuur.
Op zijn hoofd draagt hij vele diademen met daarin een naam gegrift die niemand kent behalve hij.
Hij is gehuld in een mantel, gedoopt in bloed.
Dan luidt zijn naam Logos tou Theou (Woord van God).
En op zijn mantel en op zijn dij staan nog twee namen geschreven
Basileus Basileoon (Koning der Koningen) en Kyrios Kyrioon (Heer der Heren).
De meeste bijbeluitleggers zijn het erover eens dat Johannes met deze tweede ruiter verwijst naar Christus .